Art. 33 van de GAS-wetgeving blijft overeind na arrest van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft donderdag 9/02 een arrest geveld ivm de interpretatie van artikel 33 van de GAS-wet. Artikel 33 bepaalt dat de bij inbreuken ‘stilstaan en parkeren’ die met een gemeentelijke administratieve sanctie kunnen beboet worden, de GAS-boete ten laste gelegd wordt aan de persoon die houder is van de kentekenplaat als de bestuurder van het voertuig niet aanwezig.

Een politierechter had een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof om te zien of dit artikel al dan niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet en het vermoeden van onschuld uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Men verwees hierbij naar artikel 67bis en 67ter van de Wegverkeerswet van 16 maart 1968.

Het Hof heeft echter beslist dat artikel 33 GAS-wet het gelijkheidsbeginsel niet schendt en ook niet strijdig is met het vermoeden van onschuld. Dit op voorwaarde dat toegelaten wordt dat de houder van de kentekenplaat van het voertuig in voorkomend geval het tegenbewijs kan leveren dat hij / zij de inbreuk niet heeft gepleegd en dat hij dan aangeeft wie de bestuurder van het voertuig was op het ogenblik dat de inbreuk begaan werd.